Het komt met enige regelmaat voor dat met een curator een afspraak wordt gemaakt die niet overeenkomt met de wettelijke rangorde van schuldeisers. Bijvoorbeeld: de curator en een zekerheidsgerechtigde spreken af om in een faillissement een bepaald misstand aan te pakken. De zekerheidsgerechtigde draagt zorg voor de (proces)financiering, maar wenst zich voor de omslag in de algemene faillissementskosten te verhalen op de opbrengst.
Wat is de waarde van een dergelijke afspraak?
Rechtbank Noord-Nederland, 24 april 2014, RBNNE:2014:2110, overwoog:
“3.4 Tussen partijen is niet in debat dat een proceskostenveroordeling als de onderhavige in beginsel een concurrente vordering oplevert, welke, na verificatie, eerst geheel of gedeeltelijk wordt voldaan c.q. uitgedeeld indien daarvoor, na betaling van de kosten van executie en vereffening (salaris en verschotten curator) en de boedelschulden, financiële ruimte bestaat in de boedel. Met betrekking tot de afwikkeling van concurrente vorderingen wijst de faillissementswet de weg en kan de schuldeiser de curator niet in een afzonderlijke civiele procedure als de onderhavige aanspreken.
3.5 Voormeld uitgangspunt kan uitzondering lijden als de curator in afwijking van de in de Faillissementswet neergelegde gebruikelijke route toezeggingen doet, bijvoorbeeld door een concurrente vordering materieel te promoveren tot boedelschulden of wanneer deze een tussentijdse uitdeling toezegt. [eiser] heeft zich, zo begrijpt de kantonrechter, op een dergelijke toezegging beroepen, terwijl de curator heeft gesteld een zodanige toezegging niet te hebben gedaan en daartoe bij [eiser] ook niet het gerechtvaardigde vertrouwen heeft gewekt.”
Uit het vonnis blijkt tevens dat de rechtbank de redelijkheid en billijkheid een (aanvullende) rol laat spelen. De conclusie in dit geval luidde dat de curator gebonden was aan zijn toezegging.