Artikel 26 Algemene Bankvoorwaarden bepaalt dat op het eerste (schriftelijke) verzoek van de bank aanvullende zekerheid gevestigd dient te worden.
Op dit artikel wordt vaak een beroep gedaan indien de bank een financiering heeft verstrekt. Zij kan bijvoorbeeld constateren dat de waarde van haar zekerheden lager is dan haar vordering.
Kan het beroep op artikel 26 Algemene Bankvoorwaarden in rechte worden afgedwongen? Tot op heden lijkt daar terughoudend mee te zijn omgegaan. Toch lijkt een analoge toepassing van het vonnis van rechtbank Amsterdam van 21 april 2015 (publicatie op 28 september 2015) (meer) opening te bieden.
De rechtbank overwoog dat partijen een afspraak hadden gemaakt. Deze afspraak moet worden nagekomen. In rechte kon medewerking worden gevorderd tot het vestigen van aanvullende zekerheden. Wel beoordeelde de rechtbank of geen sprake is van misbruik van bevoegdheid en geen strijd zou ontstaan met de redelijkheid en billijkheid.
Op die manier bestaat ruimte om in rechte medewerking te vorderen tot het vestigen van aanvullende zekerheden. Deze stap is vanuit het bedrijfseconomische verdedigbaar indien sprake is van ‘vrije’ activa. In tegenstelling tot deze uitspraak verdient het daarbij wel de voorkeur om vooraf te controleren of sprake is van juridische verboden. Denk bijvoorbeeld aan een verpandingsverbod of het verbod om zonder toestemming van de eerste hypotheekhouder een recht van hypotheek te vestigen.