Pandhouder kan faillissement aanvragen van schuldenaar van de verpande vordering

Geplaatst op: 20 december 2016 Geen afbeelding.

Sinds het zogenaamde Neo-River arrest (Hoge Raad 21 januari 2014, JOR 2014/11 m.nt. Schuijling) wordt in juridische kringen de vraag gesteld welke schuldeisersbevoegdheden de inningsbevoegde pandhouder toekomen. In dat arrest bepaalde de Hoge Raad dat: “de pandhouder bevoegd is in en buiten rechte nakoming van de vordering te eisen en betalingen in ontvangst te nemen. (…..) schuldeisersbevoegdheden met betrekking tot de vordering kent de wet de pandhouder niet toe, zodat moet worden aangenomen dat deze bij de pandgever blijven rusten.”

Bij zijn arrest van 18 december 2015 (JOR 2016, 105 m.nt Faber en Vermunt) maakt de Hoge Raad duidelijk dat de inningsbevoegdheid van een openbaar pandhouder tevens de bevoegdheid omvat om de voor de nakoming van de verpande vordering gevestigde zekerheidsrechten uit te oefenen. Dat oordeel van de Hoge Raad paste in de gangbare (bancaire) praktijk.

Door eerstgenoemd arrest werd getwijfeld aan de vraag of een openbaar pandhouder ook het faillissement kon uitlokken van een schuldenaar van de verpande vordering.

De Hoge Raad beantwoord die vraag op 9 december 2016 met ‘ja’. Ook de bevoegdheid tot het aanvragen van het faillissement van de schuldenaar van de verpande vordering strekt, aldus de Hoge Raad die uitspraak, tot verhaal van de vordering op diens vermogen. Om die reden moet de pandhouder na mededeling van het pandrecht worden aangemerkt als ‘schuldeiser’ in de zin van artikel 1 Fw. De Hoge Raad overweegt – ten overvloede – dat na de mededeling van het pandrecht de pandgever (en schuldeiser) het faillissement niet langer kan aanvragen. De pandgever behoeft hiervoor krachtens artikel 3:246 lid 4 BW toestemming van de pandhouder of machtiging van de kantonrechter.

Het kunnen uitlokken van het faillissement van de schuldenaar van de verpande vordering is voor de praktijk gewenst. Een ander oordeel zou de schuldenaar ook een oneigenlijk voordeel opleveren, nu in de praktijk na openbaarmaking van het pandrecht de pandgever (en schuldeiser) immers weinig gemotiveerd zal zijn om die stap zelf te zetten. 

Terug naar overzicht